Wij kennen allen het “Czech nymphing”. Deze hengelmethode bestaat er in een drietal verzwaarde nimfen over een korte afstand stroomopwaarts te casten waarbij men zo weinig mogelijk vliegenlijn uit het topoog trekt. Alleen de leader zou het water mogen raken. Als dusdanig zullen de nimfen zich met minder “drag” door het water verplaatsen en heeft men ook een directer contact met de vliegen wat dan weer resulteert in een snellere beetregistratie. Door het feit dat we stroomopwaarts vissen, benaderen wij de vissen langs achter zodat wij uit hun zichtveld blijven. Deze hengelmethode wordt meestal in sneller stromend water toegepast.

In het volgend artikel gaan we het plaatje omdraaien. We gaan stroomaf nimfen, over een relatief korte afstand, in helder en rustig stromend water, “op zicht” en … zonder beetverklikker.

Dit schijnt een moeilijke opdracht te worden want het heldere water en de wantrouwige vissen verhogen de moeilijkheidsgraad, ook voor gevorderde vliegvissers. In feite gelijkt het bijna op de hengelmethode die onervaren beginners spontaan toepassen. Ze presenteren hun nimf stroomafwaarts of schuin stroomafwaarts, laten het geheel uitzwaaien, strippen de lijn binnen en werpen opnieuw in. Door de viswijze van de beginners wat bij te schaven en te verfijnen, bekomt men een uiterst efficiënte techniek. Wij moeten wel toegeven dat het nadeel verbonden aan deze manier van vissen gevormd wordt door het benaderen van de vis zonder deze af te schrikken gezien de dichtbije stroomopwaartse positie van de vliegvisser. Men moet gewoon wat meer tijd nemen om de vissen te observeren en wat meer geduld opbrengen om zich traag en behoedzaam te verplaatsen teneinde een gunstige uitgangspositie in te nemen. Pas dan wordt de nimf, met de vis in het vizier, gepresenteerd. Oevervegetatie als achtergrond maakt de visser minder zichtbaar. Een kleurrijke hoed of felgekleurde kledij is uit den boze. Bruin, grijs en groen zijn de meest aangewezen kleuren omdat wij die ook meestal terugvinden in de oevervegetatie. Ziehier nog enkele trucjes om vissen beter te leren “spotten”. Focus je niet zozeer op het ontwaren van het silhouet van een vis, maar wel op zijn donkere visvormige schaduw op de bodem. Een vis die zich aan het voeden is veroorzaakt een subtiele zilverachtige schittering op het moment dat hij een insect grijpt om daarna snel terug te keren naar zijn standplaats. Wanneer een forel zijn muil opent om een insect op te slorpen, kan je soms de witte binnenkant van zijn muil zien en dat is dan ook het moment om aan te slaan.

In rustige, langzaam stromende rivierstroken kan men waarnemen dat forellen de aanwezigheid van een vliegvisser niet noodzakelijk beantwoorden met een snelle vlucht, maar eerder door zich wat dieper in het water te laten afzinken en door het innemen van voedsel even uit te stellen. Met wat ervaring kan men aan het gedrag van de forel snel vaststellen welke vis te verschalken is en welke niet. En dat is meestal belangrijk. Zo kan je selectief vissen en vermijd je de niet te vangen vissen te belagen en meteen ook de wel te vangen vissen argwanend te maken. Concentreer je dus op de vangbare vissen! Neem de tijd om de vis te observeren. Ligt hij praktisch onbeweeglijk boven de bodem? Misschien heeft hij u gezien, is hij op zijn hoede en daardoor waarschijnlijk niet te vangen. In zulk geval probeer je zijn standplaats te onthouden om dan later terug te keren. Concentreer je ondertussen op een andere vangbare forel. Eén die bijvoorbeeld af en toe eens naar links of rechts beweegt, één die zijn standplaats even verlaat om mogelijk voedsel te gaan controleren. Zulke forellen zijn in “a foody mood” en zijn dus te vangen op voorwaarde dat men ze voorzichtig benadert en onze nimf op de juiste diepte en zonder drag presenteert.

Vele vliegvissers zijn geneigd het midden of de tegenovergestelde oever van de rivier te bevissen. Zo hebben zij geen oog voor de forellen die zich langs de eigen minder diepe en minder snel stromende oever bevinden en daar, vlak voor hun voeten, aan het azen zijn. Dus denk eraan: interessante spots liggen dikwijls korter bij dan men vermoedt!

Forellen die in rustig stromend water vertoeven zijn forellen die meestal goed te vangen zijn. Ze zoeken deze zones op om zich te voeden. Meestal zijn ze zo geconcentreerd op zoek naar eten dat men ze voorzichtig wadend tot op enkele meters kan benaderen. Maar nogmaals: een voorzichtige benadering is noodzakelijk. Forellen en vlagzalmen kan men in rustig water goed waarnemen. Daar tegenover staat dat ze de vliegvisser evengoed kunnen zien. Daarom is het zeer belangrijk een zulk danige positie t.o.v. de vis in te nemen dat men buiten zichtbereik blijft.

In de rustige stroming en het heldere water hebben forellen en vlagzalmen veel tijd om hun voedsel te inspecteren. Ook pas uitgezette vissen leren snel bij en zijn na enkele weken “training” goed in staat om het verschil te zien tussen een echt insect en een imitatie. Onze vlieg hoeft niet zozeer de exacte nabootsing van een echt insect te zijn, maar moet zich onder water wel gedragen als een echt insect. Belangrijker dan een perfect gebonden nabootsing zijn de juiste verhoudingen van de nimf (het juiste silhouet), de juiste grootte (de juiste haakmaat), de juiste kleuren en het juiste gewicht (hierover verder wat meer uitleg).

Het helpt wanneer we de vis, die we in ons vizier hebben, vooraf bestudeert. Het kan twee à drie minuten duren alvorens men kan vaststellen dat onze vis actief bekommerd is om voedsel. Pas dan presenteert men zijn nimf. Dit geldt vooral voor beekforellen die stil en voorzichtig naar voedsel uitkijken. Ze zijn nogal snel verstoord zodat het niet loont ze blindelings aan te werpen. Meestal kan men best de nimf in een hoek van 45 graden stroomafwaarts presenteren, in de richting van het midden van de rivier. Onmiddellijk na de inworp heft men de vliegenhengel rustig opwaarts en geleidt men de lijn met leader en nimf exact in het voedingsspoor van de vis. Daarna laat men de hengel langzaam naar beneden zakken zodat de nimf vrij en zonder drag in de richting van de vis drijft. Een meer directe benadering bekomt men met de “Reach Cast”. Hierbij werpt men zonder omwegen richting voedingsspoor van de vis en stopt men plots de voorwaartse afworp. De vliegenlijn heeft geen tijd gehad om zich volledig uit te strekken en zal als een slang op het water landen. Vervolgens laat men de hengel langzaam zakken en bekomt men hetzelfde resultaat als bij de vorige methode.

Het exact gewicht van de nimf is de sleutel tot succes. Het gewicht van de nimf en de lengte van de leader moeten goed op elkaar afgestemd zijn. Een te zware nimf zinkt te snel af, scharrelt over de bodem en veroorzaakt een onnatuurlijke drift. Anderzijds zinkt een te lichte nimf onvoldoende naar de bodem en zal niet of amper waargenomen worden door vissen die hun voedsel op de bodem zoeken. Daarom moet onze vliegendoos nimfen bevatten die verzwaard zijn met Tungstenparels in verschillende diameters. Uiteraard moet de haakmaat in verhouding staan met de grootte van de parel.

Een lange dunne leaderpunt is ook belangrijk. De verschillende onderwater stromingen worden beter opgevangen zodat de druk en dus ook de drag op de nimf vermindert. Het casten met een lange leader schept aanvankelijk wat problemen, maar oefening baart kunst. Er moet ook wel een evenwicht zijn tussen een dunne en lange leaderpunt, de soepelheid van de hengel en de grootte (gewicht) van de vlieg. Zo kiest men bijvoorbeeld, in rivierdelen met weinig stroming, kleine nimfen op haakgrootte 14 à 20 in combinatie met een lichte soepele hengel in de gewichtsklasse 3. Zulke hengel is in staat om een grotere vis aan een puntje van 0,12 mm te drillen.

Wanneer er geen vis stroomafwaarts te bespeuren is, gebruiken we een andere tactiek. We presenteren de nimf dwars of een weinig schuin stroomaf in het sneller stromende deel van de rivier. Onmiddellijk nadat de vliegenlijn het water geraakt heeft gaan we de lijn “menden”. Dit doet men door een stroomopwaarts gericht zwiepje met de hengeltop zodat de lijn met een stroomopwaarts gerichte bocht op het wateroppervlak drijft. Zonder het menden zou de stroming een stroomafwaartse bocht in de lijn veroorzaken waardoor onze nimf naar de oppervlakte en naar de eigen oever wordt gezogen. Vervolgens laten we de lijn door de stroming langzaam uitzwaaien, zo langzaam mogelijk! Door supplementair te menden kunnen we de snelheid van het uitzwaaien vertragen. Ondertussen probeert men contact te houden met zijn nimf

Zo, de beetverklikkers hebben we dus thuis gelaten. We gaan het wat moeilijker maken. Maar een vis, gevangen met de hierboven beschreven technieken, zal ons zeker de nodige adrenaline geven.